Nader bericht over sancties tegen de Russische Federatie
en daaraan gelieerde partijen
Op 30 mei jl. heb ik uw aandacht gevraagd voor het standpunt dat, onder omstandigheden, juridische dienstverlening aan een gesanctioneerde partij kan worden beschouwd als een verboden vorm van het ‘ter beschikking stellen van economische middelen’. Dat standpunt werd ingenomen door de Europese Commissie en het Ministerie van Financiën (Financiën). Ik heb er toen ook op gewezen dat als dit standpunt zou worden overgenomen door de (op dit punt bevoegde) Minister voor Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), de rechtstatelijke rol van de advocatuur in het geding is.
Recente beslissingen over reikwijdte sancties
Inmiddels kan ik melden dat mij twee gevallen bekend zijn waarin (uit naam van BHOS) is aangegeven dat in die concrete gevallen de rechtsbijstand aan een gesanctioneerde partij niet onder de EU sanctieverordeningen valt. BHOS kwam tot die beslissing naar aanleiding van een zgn. ‘indelingsverzoek’ waarin de vraag was voorgelegd of de (abstract beschreven) rechtsbijstand onder de werking van de relevante EU sanctieverordening valt. In reactie daarop is, in algemene bewoordingen, onder meer overwogen dat:
- rechtsbijstand door advocaten niet valt onder de relevante EU sanctieverordeningen zolang het juridische bijstand betreft ten behoeve van het bepalen van de rechtspositie van een gesanctioneerde (rechts)persoon of ter verdediging van die rechtspositie of de vertegenwoordiging van de (rechts) persoon in rechte, inclusief het adviseren over het instellen of vermijden van een rechtsgeding;
- van belang is dat het (in die gevallen) gaat om het grondrecht van een entiteit om zich in rechte bij te laten staan (met verwijzing naar art. 18 Grondwet, art. 6 EVRM en art. 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
- er op grond van de op dat moment geldende bepalingen en deze actuele uitleg daarom geen toestemming van BHOS is vereist.
- voor betaling van de juridische bijstand uit door sancties ‘bevroren’ middelen wél ontheffing van Financiën moet worden verkregen; deze ontheffing kan worden verleend op grond van de uitzondering in art. 4 in Verordening 269/2014 t.a.v. bevriezingsmaatregelen.
Ik meen dat de algemeen geformuleerde bewoordingen het volgende duidelijk maken:
- Juridische dienstverlening door advocaten an sich wordt in een groot aantal gevallen niet getroffen door de relevante wet- en regelgeving op het vlak van sancties. Dit geldt in het bijzonder als bijstand door een advocaat een vereiste is (bijv. in een gerechtelijke procedure).
- De rechtstatelijke rol van de advocatuur zoals die volgt uit grondwettelijke en verdragsrechtelijke fundamentele rechten, is een (belangrijke) factor bij de beslissingen van BHOS over de reikwijdte van sancties.
- Betaling van voorschotten en honorarium door, of namens gesanctioneerde partijen is wel steeds aan deze wet- en regelgeving onderworpen en daarvoor zal veelal ontheffing moeten worden gevraagd bij Financiën.
Standpunt BZ: “Lijn met betrekking tot juridische dienstverlening en EU-sancties”
Op 22 juli jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) – het Ministerie waaronder BHOS ressorteert – een (voorlopig) standpunt ingenomen over juridische dienstverlening en EU-sancties. Met een verwijzing naar de fundamentele rechten binnen de EU en Nederland wordt in vergelijkbare bewoordingen aangegeven dat juridische bijstand in ieder geval in de hierboven genoemde gevallen is toegestaan. Wel maakt BZ de kanttekening dat dit (voorlopig) standpunt ter toetsing is voorgelegd aan de Europese Commissie en men in afwachting is van een antwoord. Afhankelijk van de reactie van de Commissie zou het (voorlopige) standpunt kunnen worden bijgesteld.
Voorlopige conclusie
De beslissingen in de hierboven specifiek genoemde gevallen maken duidelijk dat BHOS zich bewust is van de bijzondere (rechtstatelijke) positie van de advocatuur. BZ lijkt dezelfde lijn te volgen. Aangenomen mag worden dat BZ betrokken is geweest bij de beslissingen van BHOS.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre advocaten (volledig) kunnen vertrouwen op deze beslissingen en het (voorlopig) BZ-standpunt en daarom kunnen afzien van een ‘indelingsverzoek’ in een concreet geval. Ook hier geldt mijns inziens dat waar nodig advies zou moeten worden gevraagd van een in sanctierecht gespecialiseerde advocaat.
Dossier sanctieregelgeving NOvA
Ik heb begrepen dat ook de NOvA inmiddels beschikt over het (voorlopig) standpunt dat BZ op 22 juli jl. heeft ingenomen. Gezien het hierboven genoemde beslissingen en dat BZ-standpunt heb ik de NOvA verzocht het ‘Dossier Sanctieregelgeving’ te herzien.Met name het volgende verdient opmerking:
- Het antwoord op vraag 1 van de ‘Veelgestelde vragen’ lijkt te aanvaarden dat juridische dienstverlening door een advocaat aan gesanctioneerde partijen (in beginsel) door sancties wordt getroffen en dat (slechts) drie uitzonderingen bestaan, waaronder het verkrijgen van een ontheffing van BHOS of Financiën. Dat standpunt is in ieder geval niet langer juist.
- Door gezamenlijk met de NBA en de KNB een ‘categorische ontheffing’ te vragen (zie de brief van 3 juni 2022), lijkt de NOvA – zonder daarbij een beroep te doen op de fundamentele rechten van rechtzoekenden en de daaruit voortvloeiende bijzondere (rechtstatelijke) rol van de advocatuur – te aanvaarden dat advocatuurlijke dienstverlening an sich onder de wet- en regelgeving op het vlak van sancties valt en daarom voor die dienstverlening een ontheffing is vereist. Ook dat is in ieder geval niet langer juist.
Ik heb de NOvA daarom verzocht zowel in de communicatie naar advocaten, als in de contacten met Financiën, BHOS en BZ meer aandacht te vragen voor en gewicht toe te kennen aan de bijzondere (rechtstatelijke) rol van de advocatuur. Ik begrijp dat het ‘Dossier Sanctieregelgeving’ inmiddels melding maakt van het BZ-standpunt en dat ook overigens op korte termijn wijzigingen zullen plaatsvinden.
Evert Jan Henrichs
Deken